Citroën Chenilles

 

 

Voor een leuk stukje film over de Chenilles, klik hier

De Citroën Chenilles: 

De autochenilles van Citroën met aandrijving van Kégresse-Hinstin zijn beroemd geworden door de eerste tocht door de Sahara per automobiel, de Croissière Noire en later door Azië de Croissiére Jaune. Maarze dienden vooral ook als militaire voertuig op het land. Ze       werden in de bossen en op de boerderij gebruikt als aandrijving van wagons, het voorttrekken van schuiten en bij het manoeuvreren van vliegtuigen en tanks. Ze zorgden er in de winter voor dat de communicatie tussen de verschillende bergen werd gecontinueerd, reden over duinen en stranden tot aan de zee en in wintersportplaatsen trokken ze skiërs naar boven want liften waren er toen nog niet. In 1948 gebruikte de Oostenrijkse PTT zelfs nog auto chenilles in de sneeuwgebieden van Vorarlberg en Tirol.


De geschiedenis van de autochenille van Citroën: 


Adolphe Kégresse werd in 1879 in Hericourt (Haute Saone) geboren en werd in 1906 directeur van de keizerlijk in garage Rusland. 
De Tsaar gaf hem toen opdracht het probleem van auto’s in de sneeuw op te lossen. Dynamisch en vol vindingrijke ideeën bestudeerde Kégresse het probleem in al zijn facetten. Er was al eens eerder gedacht aan een eindeloze rupsband, om voertuigen op een moeilijk begaanbare of gladde grond meer houvast te geven. 
De wielen werden aan bewegende band vastgemaakt en doordat het oppervlak wat met de grond in aanraking kwam werd vergroot verminderd dit de kans op wegzakken. Dit apparaat was voornamelijk in Engeland ontwikkeld en op dringend verzoek van generaal Estienne werd het ook op tanks uitgeprobeerd,waarvan de eerste in 1916 ingezet werden. Maar het gebruik van deze band met scharnierende platen was niet zonder problemen; Het grotere gewicht beperkte de grip van de metalen platen op de bodem , de scharnieren functioneerde vaak slecht, de stijfheid van het gedeelte dat de grond raakte was te groot en door de constructie was de snelheid van de voertuigen te langzaam. Kégresse verving deze stalen band door een rubberen, die aan de binnen- en buitenkant geribd was zodat er genoeg houvast aan zowel de assen als de grond zou zijn. In 1913 ontwikkelde Kégresse zijn eerste autochenille en verbeterde deze steeds. 

In 1917 waren er meerder  voertuigen van het leger van de Tsaar met het Kégresse-systeem uitgerust. Bepaalde gebeurtenissen noodzaakten Kégresse om naar Frankrijk terug te keren. In 1920 bracht M.Hinstin hem naar de Fournaise fabrieken in Saint-Denis en vroeg hem 3 Citroën chassis met zijn systeem uit te rusten. Kégresse ontmoet Citroën……... In Oktober 1920 werd het Kégresse systeem aan André Citroën getoond en deze zorgde er onmiddellijk voor dat hij de exclusiviteit kreeg en gaf Kégresse de nodige financiële middelen. De flexibel rupsband kreeg de naam ”Citroën-Kégresse-Hinstin” en heet trouwens nog steeds zo. Het eerste prototype was gebaseerd op een Citroën type A.

La première traversée du Sahara. 

De expeditie van Touggourt naar Timbocktou en terug vond plaats van 17 December tot 6 Maart 1923. De route werd door 2 autochenilles verkend; een werd bestuurd door L.Audoin-Dubreil en de ander door Maurice Penaud en Rogier Prud’homme via de Touggourt-In Salah vlakte. Vijf auto’s namen er aandeel en iedere wagen had zijn eigen embleem: 
De “scarabée d’or” was de wagen van George Marie Haardt en gereden door Maurice Billy, de “Croissant d’argent” met Audoin-Dubreil en Marice Penaud achter het stuur, de “Tortue Volante” . Met Paul Castenau, een beroemd geoloog en tevens cameraman, en Rogier Prud’homme als monteur, de “Chenille rampante”met achter het stuur Fernand Billy, en tot slot de “Boeuf apis” met Rene Rabaud als chauffeur Luitenant Georges Estienne werd aan de expeditie leiders toegevoegd en sergeant majoor Chapuis (van de Sahara compagnie) diende als tolk en gids. Twee bevoorradings -eenheden waren aanwezig, één naar het Noorden met René Estienne moet totaal 1000 km posten  (Quargla, Inifel, en In Salah) opnieuw veroveren, terwijl de ander, met De Ceris dit moest doen naar het zuiden, verspreid over 900 km (Bourem, Kidal, TinZaouten); hiertussen lag 1.300km Sahara woestijn, die de wagens met hun eigen benzine en reserve zouden moeten kunnen halen.

De autochenilles waren standaard 10HP - B2’s met een aangepaste carrosserie: twee stoelen voorin en achterin één voor een mogelijke gids. De platte achterkant bestond uit twee benzine tanks die ieder +/- 150 liter bevatten. Hier overheen was een aluminium huis heen gebouwd waarin eerste hulpspullen, gereedschap, onderdelen etc. lagen en in de “Tortue volante” bevond zich de foto- en filmapparatuur.
Ieder voertuig had aan de zijkant een opgerolde tent en twee voertuigen hadden een 60 liter watertank. Op de wagens zaten 3 machinegeweren als verdediging en ieder persoon hadden ook nog een karabijn. De verschillende posten stuurden telkens informatie door zodat de wereld wist wat zich afspeelde.

La Croisière Noire.

De Citroën-expeditie in Centraal Afrika (26 Oktober 1924 tot
26 Juni 1925) was de tweede Haardt-Audoin-Dubreil-missie en werd bedacht onmiddellijk na de Touggourt-Timbocktoe tocht. De toenmalige president van de franse Republiek, Gaston Doumerque, had de aandacht van André Citroën en Haardt weten te vestigen op het grote afgelegen eiland Madagaskar en hij had ze ervan weten te overtuigen hoe nuttig het zou zijn als er een communicatie mogelijkheid zou zijn tussen de Frans –Afrikaanse koloniën en het grote eiland. De voorbereiding van de Croissière Noire duurde meer dan één jaar. Het moest een echte onderzoeksexpeditie worden waarbij de auto op de tweede plaats kwam, de wetenschap op de eerste. In sommige streken werd dan ook erg lang tijd doorgebracht om bepaalde opdrachten van het Natuur-Historisch museum en van de minister van koloniën uit te voeren. De voorgenomen route van 20.000 km ging door woestijnen, oerwouden, savannen en bossen, en maakte het daardoor nodig dat 5 hulpexpedities met benzine,voedsel en onderdelen ingezet werden. 
Dankzij de Croisière Noire werd donker Afrika voor de auto geopend.

 

 

 

La Croisière Jaune

Tocht door Azie met Chenilles  P17 (afgeleid van het type C6F)
De tocht duurde van 4 April 1931 tot 12 Februari 1932 en werd georganiseerd door André Citroën. Met de positieve ervaringen en opgedane kennis van de Croisière Noire startte in 1928 George-Marie Haardt met de voorbereidingen voor de “Route de la Soie” door 30.000 km te rijden met een automobiel van Beyrouth naar Peking via Turkestan, Xinjiang en de Gobi woestijn. De officiële naam was “Mission Centraal Azie” en de terugweg naar Beyrouth via Hanoi Bangkok, Calcutta, Delhi, Ispahan, Bagdad en Damas.
De onzekere politieke situaties in Rusland en Afghanistan deden de verantwoordelijken van de expeditie (Haardt, Louis Audouin-Dubreuil en Victor Point) besluiten om de route te wijzigen en ook het oversteken van Cachemire op 5000 met hoogte niet uit te voeren. Er werden 2 groepen gevormd: de groep “Pamir” vertrekt uit Beyrouth en de groep China vertekkend uit Tianjin die tegemoet reden naar Xinjiang.De groep Pamir bestaande uit 24 personen, 6 autochenillesCitroën P17 uitgerust met het systeem Kegresse-Hinstin bereikt op 8 oktober 1931 Aksou. De China groep werd bereikt en de twee groepen gingen richting Peking die ze bereikten op 12 Februari 1932 na heel veel moeilijkheden te hebben ondervonden, omdat er in SinKiang oorlog werd gevoerd. De expeditie leider Haard kreeg op de terug weg op de boot vanuit HongKong griep en overleed aan een dubbele longontsteking op 15 maart 1932.

 

 

Hijstransport van een in Nederland aanwezige Kegresse
type P107 om deze in de vrachtauto te krijgen. 
De 2e rups is erbij maar er zijn delen gebroken.
Clublid Huub den Reijer met zijn broer Frits om de Kegresse in 
de buurt van de schuur te krijgen. Daarbij staat Dennis en inmiddels 
ook Citroën rijder bij de PATAN
Uiteindelijk is het de broertjes den Reijer gelukt om de Kegresse 
voor en daarna in de schuur te krijgen.

In Denemarken is er een vereniging met 5 vice-presidenten die een Kegresse Hinstin type P17 E restaureren en ermee rijden als hobby. Zij hebben o.a. nieuwe rupsen gemaakt. Het foto verslag hiervan is indrukwekkend voor de techneuten onder ons. De meeste tekst is in het Engels. Het internet adres hiervoor is : www.kegresse.dk

 

               

Technische details Chenilles B2 uitvoering

Jaren van productie 1921 - 1925
Aantal cilinders 4
Boring 68 mm
Slag 100 mm
Cilinderinhoud 1452 cc
Fiscale PK’s 9
Echte pk's / tr.m 20 / 2100 toeren per minuut
Ontsteking Magnéto RB
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Carburateur Solex 26 BFGH
- hoofdsproeier 85/90
- mengbuis 51
- stationairsproeier 50
- startluchtsproeier 4,5
- startbenzinesproeier 140
- vlottergewicht 26 gr
- vlotternaald 2
Inhoud benzinetank 300 liter
Benzinepomp geen
Aantal versnellingen 3 + achteruit
Rem Uitsluitend op de achteras
Vering 1/4 elliptische bladveren
Schokbrekers geen
Bandenmaat voor ??
- bandenspanning vóór 3,5 Bar
- achter rupsen
Totaal gewicht 1010 kg ???
Maximum laadvermogen 370 kg ???
Gemiddelde snelheid in terrein 25 km/u
Maximum snelheid 47 km/u
Hellingshoek 30%
Benzineverbruik 1 : 10

 

                 Documentatie