Citroën Type C4
Op de salon van Parijs in 1928 wordt de C4-C6 serie voorgesteld aan het publiek. De 4-cilinder C4 is eigenlijk een voortzetting van de B14;net als bij de B14 die in verband met het feit dat de persen van de carrosserie-elementen nog niet waren afgeschreven, veel op de voorgangster, de B12 leek.
Echter door de hogere motorkap van de C4 krijgt deze auto een moderner en evenwichtiger uiterlijk. De motor van de C4 was nieuw ontwikkeld; ruim 1600 cc, een uit een stuk gegoten blok, een waterpomp met vin en een gewone ontsteking. Er zijn 2 chassis leverbaar; een normaal voor de Berline en een lang voor de familiale. De bezoekers van bovengenoemde salon werden geheel verrast door de 6-cilinger C6, de eerste zes-pitter van het merk met de chevron. Motorisch vertoont zij veel verwantschap met de C4. Echter, ondanks een zeer lage prijs ten opzichte van de concurrentie, wordt zij in haar eerste gedaante geen groot succes; de auto leek te veel op de C4;als mensen in een dure auto rijden moeten de buren dat aan de buitenkant kunnen zien.
André Citroën reageert hierop met de lancering van de C6E nog geen half jaar later breder en een stuk massiever van uiterlijk, o.a. door dubbele bumpers en een Coquille-koffer achterop. Tevens worden enkele kleine technische wijzigingen doorgevoerd aan de 2.5 liter motor. De 6-cilinder heeft, in tegenstelling tot de C4, de benzine tank achterin, waaruit de brandstof met behulp van een pomp naar de motor wordt gebracht. Modeljaar 1930 brengt redelijk veel veranderingen; de C4 wordt C4 III NT, die boven de voorruit een metalen zonneklep met ingeperst V-motief en een nieuw ontworpen dashboard heeft.
Mechanische perfectioneringen zijn te vinden in het vlak van de aandrijving en de besturing. Verder wordt de motor voorzien van een nieuw type zuigers. Tevens verandert in 1930 de benaming C6E in C6F, die dezelfde zonneklep als de C4 krijgt; de spoorbreedte neemt toe met 3 cm en de wielen worden vastgezet met 5 bouten, i.p.v. vier bij de C6E. Technisch verandert er nogal wat: een soepeler ophanging van de motor, een beter schakelende versnellingsbak, comfortabele vering, o.a. door de montage van hydraulische schokbrekers.
Voor 1931 vinden er nogal wat technische en mechanische veranderingen plaats; de C4F, zoals het nieuwe type heet, krijgt net als de C6F een jaar eerder een soepeler motorvering, betere motorkoeling, een meer robuuste versnellingsbak en de bediening van de koppeling en de besturing wordt een stuk lichter. Het chassis van de Berline wordt met 7 cm ingekort, en de types met een lang chassis worden met een bredere wielbasis (1.42m) leverbaar. Tevens is er een beperkte serie C4F’s leverbaar voor bergachtige gebieden, voorzien van een vierversnellingsbak. De zescilinder serie krijgt er in februari 1931 een nieuwe variant bij, de CGL oftewel de Citroen Grand Luxe. Deze voitures krijgen een grotere motor (2650 cc), worden technisch op vele punten verbeterd en zijn voorzien van talrijke snufjes, zoals ‘luxaflex’ voor de radiator, die, als de motor op de ideale temperatuur is (80 gr C) vanzelf opengaan, met behulp van een thermostaat.
Uiterlijk is de luxe versie, die overigens bijna de helft duurder is dan de normale C6, herkenbaar aan de motorkap met vijf verticale kleppen en de lange achterspatborden. Het spreekt vanzelf dat het interieur van alle comfort voorzien is. In 1932 wordt de economische crisis voelbaar voor Europa; André Citroën denkt een gat in de markt te zien en lanceert de C4-IX, een eenvoudige versie van de C4 Berline met de bekende 1.6 liter motor. Ondanks een goede start wordt wagen niet het succes nummer dat men er van had verwacht; zij verdwijnt binnen een jaar weer uit de Citroën catalogi. Verder wordt de C4F vervangen door de C4G, die een grotere motor (1760 cc ) krijgt.
Verder wordt het één en ander gewijzigd aan de remmen en het chassis. Als noviteit wordt bij deze auto chroom gebruikt (hiervoor immers werden bumpers, koplampen etc. vernikkeld). Uiterlijke veranderingen betroffen de montage van naafdoppen en het feit dat voor de Berline en de familiale dezelfde achterdeuren werden gebruikt. De bredere C4 “ Large” onderging dezelfde wijzigingen. Geheel nieuw voor 1932 is de C4 Grand-Luxe serie, die grotendeels is geïnspireerd op de CGL modellen “cromos-bumpers”, een klepjesmotorkap (in tegenstelling tot spleten bij de eerder types) en een per thermostaat geregelde koeling. De C6F wordt C6C, zij krijgt de motor die het jaar ervoor in de CGL-serie was gemonteerd standaard en wordt op enkele punten net als de C4 gewijzigd. De uiterlijke kenmerken van de Citroën Grand Luxe werden overgenomen, met uitzondering van de bumpers; bij de C6G enkele cromo’s voor en dubbele achter.
André Citroën zocht niet alleen naar technische verbeteringen, hij wilde ook stof voor zijn opvallende publiciteit; hij vond dit gecombineerd met de aankoop van Floating Power-patent van Chrysler; deze uitvinding, een Amerikaanse versie van een Frans ontwerp, werd toegepast in de C4/C6 M.F.P.-serie, die werd geproduceerd vanaf 1 april 1932. De werking ervan berust op het principe dat de motor om de lengte as kan bewegen; de schokken en trillingen worden grotendeels opgevangen door twee rubber blokken. Deze types, slechts een kleine 7 maanden gemaakt, waren herkenbaar aan de zwaan in het Citroën embleem op het rechterachterspatbord.
Carrosserieën.
Nog meer dan dat bij de vorige Citroenmodellen het geval was, was de C4/C6-serie met zeer veel verschillende types carrosserie leverbaar; het zou te ver voeren hier alle Berlines, familiales, conduite interieures, cabriolets, coupés. Torpedo’s, Landaulettes en commerciales te bespreken; sommige types springen er echter uit. Zo was er de Conduite Interieure Commerciale, een Berline met een vijfde deur (á la DS break); over de ruit van de achterste zijdeur en de achterste zijruit kon een metalen plaat worden bevestigd met daarop een firma-naam; zo ontstond het idee van de twee-in-één-auto.
Ter gelegenheid van de Koloniale tentoonstelling van 1931 in Parijs lanceerde Citroën de C4F de Large Taxi Coupe Landaulet, een wagen die als zodanig gedurende een korte tijd een geweldig succes kent; van de 20.000 taxi’s die het Parijs van 1931 rijk was, droegen er 12.000 de dubbele chevron; hiervan zijn er weer 2.500 van Citroëns eigen taxi maatschappij, die volgens boze tongen werd opgericht om van voorraden overjarige Citroëns af te komen…. Vanaf de C4G Grand Luxe kregen de Berline en de Conduite Interieure dezelfde carrosserie; alleen had de laatste een (kleine) derde zijruit.
Om ook rijkere clientèle te strikken worden van 1932 drie speciale koetsen op basis van de C6 leverbaar, via het Citroën-net, hetgeen toch wel als iets bijzonder kan worden aangemerkt; André Citroën verbood immers enkele jaren ervoor de verkoop van losse chassis, uit angst dat er speciale, hout/leren carrosserien zouden komen. Achter de speciale C6'sen staan twee grote koetsbouwers; Million-Guiet verzorgt een “tout-alu” Berline en SICAL (Carrosserie Automobile de Levallois) een bijzonder fraaie coupé en cabriolet-versie.
Gedurende de vijf jaren van productie verlaten zo’n 270.000 ( !! ) C4/C6 personen en lichte bestelwagens de fabriek aan de Quai de Javel in Parijs. Aan het eind van haar productie is zij wel een weinig verouderd en het nieuwe model, de 7, verkeert nog in het prilste ontwikkelingsstadium. Om de periode tot het productierijp zijn van de traction te overbruggen, wordt de 8/10/15-serie geïntroduceerd, later bekend onder de naam Rosalie.
In het boek "Toutes les Citroën" van René Bellu staan afbeeldingen van alle geproduceerde modellen van 1928 - 1932
Citroën C4 technische informatie
jaren van productie | 1928 -1935 |
Chassisnummers | |
- AC4 Tourisme 1928 | 1 - 13.500 |
- AC4 Tourisme 1929 | 13.500 - 90.000 |
- AC4 Tourisme 1930 | 90.000 - 134.000 |
- C4F sp.br. 1.32 1930 | 300.000 - 312.000 |
- C4F sp.br. 1.32 1931 | 312.000 - 330.000 |
- C4F sp.br. 1.42 1931 | 400.000 - 412.000 |
- C4F sp.br. 1.34 1931 | 100.000 - 107.000 |
- C4G sp.br. 1.42 1931 | 1 - 4.600 |
- C4G sp.br. 1.42 1932 | 4.600 - 7.500 |
- C4IX 1931 | 900.000 - 903.200 |
- C4IX 1932 | 903.201 - 917.500 |
- C4G MFP 1932 | 200.000 - 211.500 |
- C4G MFP 1933 | 211.501 - 212.500 |
Aantal cilinders | 4 |
Boring | C4F & C4IX 72 mm - C4G 75mm |
Slag | 100 mm. |
Cilinder inhoud | C4F & C4IX 1628cc - C4G 1767cc |
Fiscale pk’s | C4F & C4IX 9 pk - C4G 10 pk |
Echte pk / toeren per min. | C4F & C4IX 30 / 3000 r.p.m |
C4 | 32 / 3000 r.p.m (C4G - C4IX 2700 r.p.m.) |
Watercirculatie d.m.v. | waterpomp |
Ontsteking | bobine |
Ontstekingsvolgorde | 1 – 3 – 4 – 2 |
Solex (montage 12 of 20) | C4F/C4IX(12)C4G(12)C4G MFD(20) |
Carburateur | 30BFHD 30BHFD 30VAFD |
Hoofdsproeier | 23 2424 |
Mengbuis | 115 125125 |
Stationair sproeier | 51 240250 |
Start luchtsproeier | 554,5 |
Start benzinesproeier |
150 /145 155 125 |
Vlottergewicht/gram | 26 26 26 |
Vlotternaald | 2,5 2,52,0 |
Inhoud benzinetank | 34/38 liter |
Koppeling | enkelvoudig, droog |
Aantal versnellingen | 3 + achteruit |
- verhouding 1e | 0,321 |
- verhouding 2e | 0,543 |
- verhouding 3e | 1 |
- verhouding achteruit | 0,264 |
Vering | bladveren |
Banden | C4 13 x45 C4 MFP 150x40 |
Bandenspanning C4 | voor 1,8 Bar - achter 2,0 Bar |
Bandenspanning C4 MFP | voor 1,3 Bar - achter 1,4 Bar |
Wielvlucht C4 | 2 graden 17’ |
Wielvlucht C4F/G/IX | 1 graad 30’ |
Fuseehelling | 0,3 -1 graad |
Sporing | 5 a 6 mm toe |